Een brief die Friedrich Hölderlin als reisverslag aan een vriend schreef, werd door Marjolijn van den Assem 350 keer met een kroontjespen overgeschreven. Ze keek met hem mee naar het landschap zoals hij het beschrijft en leefde zich in in de oproep waarmee hij zijn brief besluit: ‘Schrijf me toch snel. Ik heb je zuivere tonen nodig. De ziel die heerst onder vrienden, het ontstaan van gedachten in gesprek en brief zijn voor kunstenaars onontbeerlijk.’
Marjolijn van den Assem schrijft in haar voorwoord: ‘Zo werd ik me er opnieuw van bewust dat de woorden zich vormen uit de gemoedstoestand. De beweging van de stap, het op- en neerkijken, de kleuren van de lucht, de geur van de storm, de zich buigende bomen, dat alles beïnvloedt de vorm waarin gedachten worden gegoten.
Bij de 325ste overschrijving infiltreerde ongewild een Nietzsche-citaat in Hölderlins tekst: “er is iets ongestilds, iets onstilbaars in mij, dat zich wil laten horen.” De essentie van het kunstenaarschap. Dat leidde me terug naar twee aforismen van Friedrich Nietzsche in zijn boek De vrolijke wetenschap: ‘Het bewustzijn van de schijn’ en ‘Onze uiteindelijke dankbaarheid jegens de kunst.’
Het uitdiepen en beeldend doorgronden van deze twee stellingen hebben me in de richting gevoerd van het schouwspel. Het bezien van het dagelijks leven vol plichtplegingen, conventies en richtlijnen.’